De 17e en 18e eeuwse generaties van de familie Lans  (door Bart Westenbroek)

 

De geschiedenis van de familie Lans begint in het jaar 1667. Toen trouwden te Zwolle Tijs Karsten Lans (ca1650-1699) en Merrigje Hermsz. Meulenhof (1645-1723). Over Tijs weten wij niet veel meer dat hij in 1699 werd begraven in de Kruiskerk en dat hij zoon was van een zekere Karsten. Zijn weduwe werd eveneens in de Kruiskerk begraven.
Stambomen over deze familie welke door anderen zijn samengesteld (internet), vermelden dat Tijs Karsten op 4 april 1641 in Zwolle gedoopt is.
Dit is klakkeloos (zonder eigen onderzoek en vaak ook zonder bronvermelding) eens overgenomen van deze site.
Niet alleen de datum klopt niet, maar ook de plaats niet. Hij is absoluut niet in Zwolle geboren en gedoopt.

 

Kaarsenmakers

 

Over Carst Thijssen (1668-1735), de oudste zoon van Tijs en Merrigje, is iets meer bekend. Hij en zijn vrouw Aaltien Kruisman (?-1744) maakten gezamenlijk een testament. Zij bepaalden dat de nalatenschap zou komen op de langstlevende. Na het overlijden van Carst bepaalde zijn weduwe dat haar kaarsenmakerij, gelegen bij het Pelserpoortje, na haar dood zou komen op haar zoon Gerrit. Uit deze gegevens kan worden afgeleid dat Carst en zijn vrouw een kaarsenmakerij hadden. De kaarsenmakerij, welke inmiddels naar een andere locatie was verplaatst, bleef tot 1801 in handen van de familie Lans.

 

Opvallend is dat nazaten van Johannes (1678-?), een jongere zoon van Tijs Lans en Merrigje Meulenhof tot het midden van de 19e eeuw te Amsterdam ook kaarsenmakers waren. Dat kan toeval zijn, maar het is beslist niet uitgesloten dat zij het vak uitoefenden omdat hun familie dat ook al deed. Mogelijk gaat het vak van kaarsenmaken zelfs terug tot Tijs Lans.

 

 

Leerlooiers en kooplieden in leer


In de 18e eeuw verdienden meerdere generaties van de familie Lans een goede belegde boterham met de handel in en de productie van leer.
Hermen Lans (1692-1747) erfde aan het begin van de 18e eeuw de leerlooierij van zijn grootouders van moederszijde. Geessien van der Mansbrugge, moeder van Aaltien Kruisman en weduwe van Herman Kruisman, bepaalde namelijk in 1716 in haar testament dat Hermen het huis dat te Zwolle buiten de Pelserpoortje lag, zou erven. In dat pand bevond zich waarschijnlijk een leerlooierij. Uit 1725 stamt namelijk een vermelding dat Hermen een looierij had bij het Pelserpoortje, naast de kaarsenmakerij van zijn moeder.

Christiaan (1735-1801), zoon van Gerrit en kleinzoon van Aaltien Kruisman, bezat eveneens een looierij. 

Na de dood van Hermen kwam de looierij in bezit van zijn zonen Berent Jan (1718-1800) en Christiaan (1721-1801).

Berent Jan trouwde met Johanna Zegerius en zij kregen 11 kinderen.

Christiaan (1721-1801) trouwde met Cornelia Lemmink en zij kregen zes kinderen.

 

De compagnie van deze broers kocht in 1762 de looierij van hun tante Harmina Lans (1711-1795) en haar man Jan Geerlings. Deze looierij lag ook bij het Pelserpoortje, naast hun looierij. Gerrit (1706-1778), oom van Berent Jan en Christiaan, had intussen ook een leerlooierij bij het Pelserpoortje. Wellicht bevond deze zich in het pand waar voorheen de kaarsenmakerij was, welke naar een andere locatie was verplaatst.

 

Ook de volgende generatie hield zich volop bezig met leer. Hermanus (1753-1820) en Lucas (1756-1820), zonen van Berent Jan, waren in hun jonge jaren werkzaam in de familiebusiness. Wellicht waren zij werkzaam in het bedrijf van hun vader.

Lucas (1756-1820) huwde met Cornelia Voet.

 

Naar Duitsland
 

De oudste van hun 7 kinderen, Berend Jan (1778-1845), trouwde met Christiana Elisabeth Helena Raumfelder. Zij stichtten de zogenaamde "Duitse tak", die zich in Wesel vestigde. Een nakomeling van hen was Wilhelm Andreas Jacob Emil (1861-1947). Tijdens de Boxer oorlog in China vocht Wilhelm als commandant van het Marine schip "S.M.S Iltis" en werd zwaar gewond. Hij was de eerste Marineofficier die door de Duitse keizer de orde "Pour le Mérite" werd verleend. In 1913 werd Wilhelm in de adelstand verheven en mocht zich "von" Lans noemen. In 1915 werd hij benoemd tot admiraal. Deze tak is waarschijnlijk uitgestorven.

Christiaan (1721-1801) trouwde met Cornelia Lemmink en zij kregen zes zonen. Hun zonen Hermannus (1753-1824) en Berent Jan (1760-1847), waren ook leerlooiers. Hermannus kocht in 1783 de net buiten Zwolle gelegen havezathe Kampherbeek waar hij een grote leerlooierij liet aanleggen. Hermannus heeft waarschijnlijk zelf ook op Kampherbeek gewoond; in het herenhuis dat tegenover de looierij lag. Uit het feit dat Hermannus een grote leerlooierij en een havezathe bezat, mag worden afgeleid dat hij een welgesteld man was.
Twee andere zonen van Christiaan, Johannes Lodewijk (1756-1807) en George Gerard (1765-1819), trokken naar Amsterdam waar zij handelden in leer en huiden. In 1792 erfde de eerste vrouw van George Gerard van haar oom een groot vermogen. Hierdoor was George Gerard in staat om te gaan rentenieren.

 

Franse Tijd

 

In 1795 begon de Franse Tijd. Bij de machtsovername in het voorjaar van 1795 werd Hermannus benoemd tot kerkmeester van de Grote Kerk te Zwolle. George Gerard werd aangesteld als Luitenant-Kolonel bij de Amsterdamse schutters. Hieruit mogen wij afleiden dat de familie Lans Frans gezind was. De Franse Tijd bracht weinig goeds voor de familie.
In de jaren na 1795 werden vele oorlogen gevoerd hetgeen grote gevolgen had voor de handel en nijverheid. Aan het begin van de 19e eeuw kwamen de zeehandel en nijverheid bijna tot stilstand. De slechte economische situatie die toen is ontstaan heeft ongetwijfeld ook gevolgen gehad voor de familie Lans, die al generaties met leer geld verdiende. De huiden die in de looierijen werden bewerkt kwamen namelijk vaak uit verre streken zoals Zuid-Amerika en werden via zee aangevoerd. Na bewerking werd het leer verhandeld en veelal geëxporteerd.

 

In 1803 verklaarde Hermannus dat hij geld schuldig was aan zijn broers te Amsterdam en dat zijn havezathe Kampherbeek als borg zou dienen. In 1807 probeerde Hermannus Kampherbeek te verkopen hetgeen niet lukte. Later dat jaar droeg hij het goed noodgedwongen over aan zijn broer George Gerard die het twee jaren later verkocht. Rond die tijd zal Hermannus zijn gestopt met het looien van leer. In 1812 werd de Amsterdamse handelsonderneming van George Gerard geliquideerd. Het ziet er dus naar uit dat het wegvallen van de handel funest was voor de familie Lans die voor de handel en productie van leer wellicht zeer afhankelijk was van het buitenland.
Omdat er geen geld meer te verdienen was met leer gaven Hermannus en George Gerard het familievak niet door aan hun zonen. Zij moesten zich dus een andere positie in de maatschappij veroveren. Vanwege de vele oorlogen was er een grote vraag naar militairen. De oudste zoon van George Gerard ging dan ook naar de militaire academie. Een aantal zonen van Hermannus trad ook in militaire dienst.

Berent Jan, zoon van Christiaan, heeft de Franse Tijd echter goed overleefd. In 1817 verkoopt hij zijn looierij voor een goede prijs en gaat rentenieren.